Kraai

Ze hoppen als kleine, onhandige meneertjes door het gras. Op een zonnige dag. Ochtend. Waarschijnlijk hangt er dauw aan hun poten. Langs de zijkant van hun grote, zwarte bekken. Aan hun donkere, glimmende veren. Het lijkt wel alsof ze een kostuum dragen, en ik kan niet zeggen of het kostuum te groot is voor hen, of zij te groot voor het kostuum. In ieder geval lijken ze er niet in te passen. ‘Zie mij hier nu hoppen,’ lijken ze te denken. ‘Ik ben een kraai.’

Vallen

Geef het toe.
Sta daar niet zo, zo met alles op zijn plaats. Gedachten gerangschikt, als dames aan de koffie. Gevoelens in de daartoe voorziene banen. Kabbelend of stromend, naargelang de gepaste gelegenheid.
Stop daarmee. Heel even. Gewoon om mij een plezier te doen. Om me een pauze te gunnen, als het ware.
Geef het gewoon toe. Please, please, geef het toe.
Dat het deugd doet om te vallen. Dat het deugd doet, zoals niets anders ter wereld deugd kan doen.
Het moment waarop het lichaam zijn balans verliest. De versnelde zwaai. Het plotse inzicht dat je het nooit meer haalt. Dat het totaal niet meer te redden is. Niks van de hele santenboetiek. Dat moment is zo echt. Zo waar. Zo onvergelijkbaar gelukkig makend.
Alles wat voorheen sliep, wordt abrupt wakker. Alle gedachten en gevoelens wervelen als vrije voetzoekers om je heen. In evenzoveel kleuren als het universum zelf.