Huis

Ik kijk naar mijn hand op de ruwe muur. Mijn huid glimt. De geur van rivier zit in me. Ik weet dat ik gestorven ben, maar ik weet niet meer wanneer. Ik kan me niet meer voorstellen dat ik dat ooit deed: het meten van de tijd. Hoe vreemd.

Het aanraken van de vierkanten bakstenen, rood, korrelig, bovenop elkaar, maakt me bang. Dingen staan zo vast in hun vorm hier. Ik weet niet meer goed hoe dat was.

Ik kan de trillingen in de muur voelen. Telkens de mannen op het huis inbeuken, gaan de vibraties door mijn botten. Een zoete, muffe geur vult me op. Ik zie behangpapier. In detail. Roodrozige bloempjes op een crèmekleurige achtergrond. Gebakken appels in de keuken. Neen. Dat wil ik niet. Ik sta weer buiten. Ik ga huilen. Dat er iets bestond als huilen. Dat was ik vergeten.

Een nieuwe trilling. De zoete geur, samen met het beeld van het behangpapier, vult me weer op. Dit is een herinnering. En ik wil geen herinnering. Ik wil terug naar de slijmerige, dikke laag onder het water. Waar alles koud is. En stil. Waar ik mijn vorm kan verliezen om uit te lopen tegen de oever. Maar ik kan niet vertrekken. Niet nu.

Een regendruppel valt op mijn wang. Ik kijk naar boven. De lucht is wit en dik. Een volgende beuk. Dit huis zal verdwijnen. Een lijn van verdriet opent zich in het midden van mijn lichaam en splijt me uit elkaar. Dit was mijn laatste ankerpunt.