De sleutel tot het geluk bestaat. Straffer nog, hij is bijzonder makkelijk te vinden. Het is gewoon immens vervelend. Echt. Je kunt niks onprettiger bedenken, dan datgene wat je moet doen. Om de sleutel te gaan halen.
Weet je wat cool zou zijn? Dat het zoals in een queeste zou zijn. Dat je kunt tonen hoe moedig je bent en zo. Hoe sterk. Je draagt een strijderspak (zwart, met allerlei wapens en magische voorwerpen eraan bevestigd, bijvoorbeeld) en je trekt doorheen sneeuwstormen, over rotsen, door moerassen. Je wordt achtervolgd door imposante demonen, je paard wordt ziek, je gaat te voet verder. Want dat type ben je. Een vechter. Je prachtige, verweerde staplaarzen ploegen door de sneeuw. Het gebrul van monsters is overal te horen. Je weet dat je je doel in zicht hebt, en je weet dat er later liederen zullen geschreven worden over wat je nu doet. Boeken. Misschien schildert een zeer getalenteerde kunstenaar exact deze scène: je voet, in die staplaars, half in de sneeuw. De lichtinval is net juist. En alles fluistert: moed, moed, moed. Je staat op de rand van een klif. Je grootste vijand, want die is er altijd, staat op de klif ertegenover. Tussen jullie is er een ravijn. Maar jullie zijn niet bang. Jullie zijn namelijk beiden de machtigste tovenaars in de wereld, en er is een episch gevecht, waarna je de sleutel uit een klein houten kistje kunt vissen nadat je je leven ervoor hebt gewaagd.
Als het zo zou gaan, zouden vele mensen de sleutel vinden. Vele mensen.
In werkelijkheid ligt hij echter op die plek waar je het minst graag naar kijkt. Die vage plek in je scherpe zicht. In werkelijkheid moet je hem zoeken op een dinsdagochtend, nadat de wekker is afgegaan en je je tweede kous niet vindt. Ik bedoel maar, de setting werkt tegen. Geen sneeuwstormen en kliffen. Evenmin een soundtrack. Nog iets vervelends: op de stinkende, lang verwaarloosde plek waar de sleutel zich bevindt, zie je er slecht uit. Laf. Lelijk. De sleutel ligt in het licht dat precies jou het minste flatteert. En je moet erin gaan staan terwijl degene voor wie je het mooist wil zijn, naar je kijkt. De sleutel ligt op de plek waar je je schaamt over wie je bent. Je kunt je schaamte zelfs als een kompas gebruiken. Hoe meer je je schaamt, des te dichter kom je bij hem in de buurt. Er zijn geen monsters, behalve de onhebbelijke verkeerde kronkels in je hoofd. In je hart. En je moet op de grond gaan zitten, tussen het oud papier en een overvolle vuilzak, om die verschrikkelijke kronkels recht te trekken.
Als je dat doet, en je doet het lange tijd, ook als je denkt dat er nooit een einde aan zal komen. Als je dat doet, en je doet het terwijl degene voor wie je je het meeste schaamt, naar je kijkt, is hij er ineens.
De sleutel.
En hij is alles wat je dacht, maar dan beter.
En het is alsof hij er al je hele leven lag, en je gewoon te ijdel was om hem te gaan halen. Of te lui. Maar misschien zijn die twee dingen min of meer hetzelfde.