Stenen

Als ik een ding mocht zijn, dan koos ik voor een aantal stenen, in een rivier met laag water. Het lijkt me min of meer perfect: eeuwenlang stil kunnen blijven liggen, met het doorzichtige, ruisende water steeds opnieuw langs mijn harde, ronde flanken. De natte, zachte bodem dicht en betrouwbaar tegen mijn bolle onderkant. Mos op mijn wangen.

En ik zou mensen het water in lokken. Mensen met een doel. Mensen met een plan. Mensen met een plek om dringend naartoe te gaan. De overkant bijvoorbeeld. En het zou me lukken. Ze zouden mij nemen, als weg. Ik zou er volkomen betrouwbaar uit zien. Veilig. Aardig. Ik zie hen zo voor me. Blik strak op de andere oever. Hunkerend naar de andere oever.

Maar eens ze me zouden aanraken, zou ik tegen hun voetzolen fluisteren. Blijf. Blijf. Alsjeblief. Blijf. En misschien, als ik het echt goed zou doen, zouden ze de weg verliezen in het water. Zouden ze gaan zitten, met een vage frons in hun voorhoofd. Zouden ze vergeten wat ze zo graag wilden. Misschien zouden ze zelfs zo lang blijven zitten dat elke gedachte aan een onvervulde bestemming hen volledig zou verlaten.

Ik kan het me wel inbeelden. Hoe het zou zijn. Samen immobiel in het water. Diep verzonken in eindeloos zingende dromen van alleen maar nu. Alleen maar hier.