Zomer

Soms is de zomer alleen maar dit: zomer. Badminton. Het springerige pok. Heen, en terug. En heen, en terug. De beige mot die naar me toe komt gevlogen wanneer ik de tuinstoel openklap. Het gras, dat een beetje te lang is, en veel te groen. En hoe alles zo zwaar en zoet ruikt dat je niet anders kan dan weten dat de lucht vol hangt met grote, zinderende trossen van vruchtbaarheid. En eigenlijk denk ik dat er maar één zomer is, in elk leven. En dat die zomer zich soms toont, en soms verborgen blijft. Want er is geen wezenlijk verschil tussen dit, en op mijn fiets naar de speeltuin trappen. Flesjes cola, en hoe ik steeds aan de binnenkant van de dopjes rook. Het krakende, rood geverfde speeltuig en hoe mijn kleine armen dat in beweging kregen, en het zo konden houden. Het langzame, stroperige tjirpen van krekels in het hoge onkruid, en ik op mijn hurken, in een kamp. En er is zeker geen verschil tussen de boombladeren, nu, en toen. En hoe ze wiegen, en tegen me fluisteren. En welke verhalen ze aan elkaar vertellen, over mijn hoofd heen.