De pleintjes zijn leeg. De appartementsblokken (vaal van kleur, droog, mat, eenvoudig, exact het soort gebouwen dat bij olijfbomen en krekels past) gesloten. Het is nacht.
Het is nacht.
Van onder alle vaalgeel, vaalgroen, vierkant beton komt echter een kloppen. Muziek. Roepen. Ritme. Het ritme dat door de muren tot op het stille plein klopt is hard, constant en opzwepend. Het ritme is een man die in een wit, openhangend hemd achteroverleunt. In een strandstoel. Om zijn cocktail te pakken. Grote, bruine voeten in het zand. Het is compromisloos en dronken, en het heeft een grote glimlach. Het rolt zijn spieren, en het is veel te klein voor de binnenkant van een gebouw. De mensen zijn er graag dichtbij.
En het komt uit alle huizen, zo schaamteloos.