Nacht

Mijn lichaam rechtop houden. Hard. Voorbij het punt waarop het niet meer kan. Zo moe dat alle gedachten van me wegdrijven en er niks meer overblijft behalve nu. Een eindeloos zingend, trommelend nu. Drinken, soms. Kijken naar een flesje dat ik ronddraai in mijn hand. Niks denken. Vrienden zien als foto’s uit een album. Hoe jong we zijn. Nog altijd. Hoe iedereen op zoek is naar hetzelfde. Het gebeurt nooit meer opnieuw. Het lichaam negeren. Armen optillen naar het doffe discolicht. Reizen tot voorbij de laatste tussenpost. Diep in niemandsland.
Lang daarna mijn voorhoofd tegen de koele treinruit aan leggen, blik op het eerste ochtendlicht. Omgeven door mensen die op weg zijn naar hun werk, maar zelf op een plek daar erg, erg ver vandaan. Nog steeds gezegend van alle gedachten gestript.