(Waarom)

Het is de man in het bedompt café. Hoe de sigarettengeur zich vermengt met de geur van de plas bier op de grond, terwijl je hem nadert. Hij gaat hard door zijn knieën tijdens een dronkenmansdans, en je ziet zijn bilspleet onder zijn geruit hemd. Het licht dat hem beschijnt is donkeroranje. Het is laat, en je bent moe. Maar hij valt je op.
Om hem op te merken. Dat is het antwoord.
Het is het geluid dat je schoenen maken op een korrelig trottoir. Iets tussen kraken en schuiven in. Zacht, zo zacht. Het plastic zakje van de winkel zwaait een beetje aan je hand. Het gewicht van een glazen bokaal met erwtjes geeft het zakje zijn momentum. Soms kletst het tegen je been. Het knispert. Daarom. Omdat het knispert.
Het is dat dingen er zijn. Bijvoorbeeld een emmer. Een veld. Mest en rook uit een schouw, in de winter. Een oud bad, de gladheid daarvan. En het is hoe een touw soms aan zichzelf is vastgeknoopt. En hoe het op sommige plekken uitgerafeld is, in van dat lelijk groen. Gewoon daarom. En ook omdat het touw schuurt aan je hand, als je het aanraakt. En omwille van die hand. Ik wil zeggen, omdat je een hand hebt. Om zulke dingen. Snap je? Daarom.
(we leven.)