Vergeten

Het is lang geleden sinds ik je zag. Twee maanden. Drie.
     Neen. Dat klopt niet. Ik schrik heel erg wanneer ik het uitreken. Het is meer dan zeven maanden geleden, sinds de laatste keer. Maar nu ben je er. Nu ben je er. We wandelen samen over het pad van asfalt, tussen de bomen. Je bleke hand in de mijne. Ik voel het bot onder je zachte huid. De druk van je vingers om mijn handpalm. De eenvoudige, krachtige spanning van de spieren in je onderarm.
     Je bent onaards mooi. Ik was het een beetje vergeten, idioot dat ik ben.
     Ik zeg sorry omdat ik je zo lang heb verwaarloosd. Ik schaam me een beetje.
     Maar excuses zijn absurd, vind je. Je hebt me niet nodig. En dus heb ik je niet te kort gedaan.
     Wat je niet begrijpt, is hoe ik mezelf zoiets kon aandoen. Hoe ik mezelf zo kon verliezen in de wereld, en ondertussen helemaal vergat dat ik bij jou kon komen, om te rusten. Dat maakt je bezorgd.
     Ik kan je niet helemaal volgen. (Dat gebeurt wel vaker.) ‘Ben je dan niet beledigd dat ik je zo verwaarloosde?’ dring ik aan.
     Dat maakt je erg aan het lachen. De gedachte dat je kwetsbaar en ijdel genoeg zou zijn om beledigd te worden door mijn gebrek aan aandacht vind je ontzettend grappig.
     Ik ken maar één iemand die zoiets kan zeggen zonder ongeloofwaardig over te komen. Dat ben jij. Je bent volstrekt onschuldig in al je hardheid. Daarom kan je me geen pijn doen. Dat maakte me een beetje bang, in het begin. Nu nog eigenlijk.
     We stappen in stilte verder.
     Zoals altijd wanneer je dichtbij bent, krijgt elke beleving een andere kwaliteit. Elk ogenblik schittert van betekenis en uniciteit. Kijken naar een boom. Mijn hand door de lucht bewegen om een bries te voelen. Slikken. Aan mijn lippen likken.
     ‘Ik zal je vanaf nu niet meer vergeten,’ beloof ik je ernstig.
     Maar ook dat doet je lachen. (Ik doe je vaak lachen.) Je vertelt me dat mijn belofte te moeilijk voor me is. Dat ik dat nog niet kan, je niet meer vergeten. Ik weet niet wat ik moet antwoorden. Meestal heb je gelijk bij zulke onderwerpen.
     Terwijl we verder stappen, voel ik je liefde als een onmogelijk zoete, zachte substantie door mijn lichaam lopen, haast als een soort melk. Ik loop er helemaal vol mee.
     Ik bedenk dat ik van je hou, en dat ik wou dat ik altijd bij je kon zijn, en dat ik je nooit meer zou vergeten. Het is frustrerend om te weten dat dat allemaal niet kan.
     ‘Je hoeft jezelf niet zo op te winden, engel,’ antwoord je op mijn gedachten. Ik hoor de lach in je stem. ‘Er kan niets verloren gaan.’

Teken

Het decor is de trein.
De tijd: ochtend.
Ik kijk uit het raam, dat op dit moment lijkt op een portaal naar een hemelse dimensie. Zon, die alles streelt en doet oplichten met niks anders dan zichzelf. Roos en oranje over zacht glooiende vlakken van gras. Water als een schitterend, wit-blauw lint daar doorheen. Een landschap dat trilt en zoemt van een zichzelf genererende vreugde.
Ik overdrijf niet.
Dat is eenvoudigweg hoe het eruit ziet.
De trein rijdt geruisloos. Glad. De ramen zijn omlijst met schone, grijze harmonicagordijntjes. Het is stil.
In elk hokje van twee banken zit één mens. Ook ik heb een hokje voor mezelf.
Alles is precies zoals ik het graag heb.
Vanbinnen voel ik me nogal stormachtig, vandaag. Dat is niet zo uitzonderlijk. Ieder zijn eigen weer, en storm is nu eenmaal het mijne. Maar zelfs de sterke wind die in me rond woelt, zelfs het opspringende water en de voortrollende duinen blijven niet onberoerd door al die zon. Het is er nog wel. Maar het is ingestreken met licht. Omhuld. Ik zie mijn pen die over het ruitjespapier van mijn dagboek beweegt als in een droom. Ik denk dingen als ‘Onbeschreven papier waar de zon in strepen op valt is een van de mooiste dingen die deze wereld te bieden heeft.’
Tja.
Het is een oké ochtend.

 

En dan gebeurt er iets.
Een zwarte man wandelt door het gangpad. Eerst denk ik dat hij naar het toilet moet, maar als hij aan de deur van de coupé is, draait hij zich naar ons om. Hij heeft iets aarzelend. Alsof hij niet goed weet wat hij moet doen. Hij draagt een joggingbroek met laaghangend kruis, een zwarte trui en een gouden hangertje in de vorm van Afrika. Hij zet enkele passen, houdt vlak naast mijn bank halt. Hij kijkt niet naar mij. Hij kijkt de coupé in, naar de mensen die achter me zitten.
En hij zegt, in imperfect Engels: ‘Dierbare mensen. Ik wil graag even jullie aandacht. Dank jullie allemaal om te luisteren.’
En dan begint hij te praten.
Hij zegt dat het niet goed gaat met de wereld. Dat er dingen fundamenteel fout zijn. We hebben van de wetenschap onze God gemaakt, en zijn God zelf vergeten. Maar God houdt nog van ons. Hij houdt zelfs van de kwaadaardige volkeren, hij houdt zelfs van Europa en van Amerika. Maar er gebeuren dingen die niet kunnen. Vrouwen houden van vrouwen. Mannen houden van mannen. Mensen worden verliefd op hun huisdieren. Het is precies om zulke redenen dat de rijken van Sodom en Gomorra door God werden verwoest. Sommigen van ons zullen vergeten wat hij nu zegt, maar anderen zullen misschien toch zijn boodschap horen. En hij houdt van ons allemaal. Sowieso.

Hoewel ik bang voor hem ben, probeer ik te luisteren wat hij zegt. Ik doe een poging om zijn woorden te sorteren, en de foute lijnen van de juiste te onderscheiden.
Het is een beetje een boeltje, vind ik zo.
In het midden van zijn betoog gaat zijn gsm af. Het maakt hem ongemakkelijk, maar hij slaagt er in om het goed te verbergen. Hij klikt het schermpje daadkrachtig weg en laat de gsm weer in de zak van zijn joggingbroek vallen. Daarna doet hij verder.
Als hij helemaal klaar is, gaat hij weer weg.

 

Even blijf ik onbeweeglijk stil zitten. Wat was dat eigenlijk? Sommige dingen die hij zei, waren juist. Niet veel. Maar sommige wel. Welja. Eigenlijk had hij slechts één groot punt. Er is iets mis. Dat deel klopte. Alleen nam hij een verkeerde afslag bij het inkleuren van wat er dan mis is.
Dan wordt me iets duidelijk. Mogelijks was zijn boodschap niet de werkelijke boodschap van dit hele voorvalletje. Mogelijks was hijzelf de boodschap. Een symptoom. Een teken. Van het onmiskenbare feit dat er iets ernstig mis is. Ja. Zo kan ik er wel iets van maken, voor mezelf.
Ik probeer te bedenken wat er dan mis is. Ik voel het wel, maar het is te groot en te subtiel om helemaal te kunnen bevatten. Te donker ook. Even voel ik een veeg van scherpe, dringende bezorgdheid, over de hele wereld en alle mensen erin. Dan verslapt mijn aandacht.
Ik richt mijn oog op weer mezelf. Op de stormen die ik meedraag, op de woorden die beschenen door de zachte zon op het blad verschijnen. Dit is werkelijk een uitzonderlijk mooie ochtend. Ik vraag me af of ik me de rest van de dag zo zacht ga voelen. Misschien kan ik een blog schrijven over deze treinrit. Dat zou goed zijn voor mijn site. Het is al even geleden sinds ik laatst iets postte.

Ik kijk sluiks om me heen. – Gewoon even checken.
De jongen in het hokje naast me leest zijn mail op zijn gsm.
Een dame verderop bladert in een tijdschrift over koken.
Een jong meisje kijkt verveeld uit het raam.
Niemand zegt iets. Niemand kijkt op of trekt zelfs maar een gezicht.
Eigenlijk is het alsof er niks is gebeurd.
We bereiken de eindhalte in volkomen stilte.

En stappen vervolgens allemaal stilzwijgend uit.