Nutteloze dingen

Laat ons de dag vullen met nutteloze dingen.
Een deur voorbijlopen, omdat er een goed nummer bezig is. Daardoor te laat komen. Die wetenschap naar de rand van je geest laten drijven. Als een leeg, gedeukt colablikje dat aanspoelt op een oever. Een grap vertellen, tijdens een belangrijke vergadering. Fluisterend, met je hand op de arm van een vriend. Naar elkaar kijken, zachtjes lachen. Stoppen, in het midden van een ruzie, om door het autoraam naar de lucht te kijken. Je afvragen hoe het komt dat die soms roze is, en op andere momenten geel. Onderuitgezakt op een harde stoel zitten en een figuurtje droedelen op de achterkant van een oude enveloppe. In een onopgeruimd huis. De deur openen, in het midden van de nacht, om aan de lucht te ruiken.
De mogelijkheden zijn eindeloos.

Hoe het werkt

De woorden komen het makkelijkst als ik de weg kwijt ben. Als ik ben verdwaald in de wereld. Als ik vol zit met harde, concrete hoeken. Met gedachten van karton.
Als ik ben vergeten hoe ik ben.
Het gaat heel makkelijk, dat vergeten, en het gebeurt de hele tijd. Ik neem aan dat het zal blijven gebeuren tot ik er iets van leer. Als je je ogen openhoudt, zie je dat het leven een glasharde, immer consequente logica bevat.
Eerst weet ik niet dat ik iets ben vergeten. Alles lijkt goed. Beter dan voorheen zelfs. Makkelijker.
Dan, ineens, is er een ongemak. Dat ik keer op keer negeer. Eens de cyclus is gestart, moet ik er steeds op dezelfde manier doorheen. Maar het ongemak is iets waar ik op kan rekenen. Een honderd percent betrouwbaar element in het eindeloze oerwoud van het leven.
Dit is hoe het werkt: het wordt groter. Snel, en meedogenloos. Totdat er een moment komt waarop ik het niet meer kan negeren. Dan verandert de wereld in een felrood, schurend vlak. Alsof ik me schaaf aan de realiteit. Een bang, pijnlijk moment is dat. Een krabbelend, zuchtend moment, waarin ik koortsachtig probeer om de gladde badkuip van de wereld te beklimmen en telkens weer naar beneden glijd. Paniek, paniek. Geen uitweg in zicht. Totdat ik in al mijn wanhoop haast toevallig mijn hoofd in de goede richting draai. ‘O ja!’ denk ik dan. ‘Ja, natuurlijk!’ En ik begrijp niet hoe ik het ooit kon vergeten.

Dan kijk ik hen recht in de ogen, mijn woorden. Dan komen ze zo gemakkelijk. Zo snel. Zo hard. Als angstige kinderen die ik zomaar uit het oog verloor.